U zocht voorbeeldzinnen met daarin "voor"
Resultaten 21 - 40 van 122
- gezwind: Der kwam een dikke bui an, wij mussen der gezwind bij wezen um het voor in hoes te kriegen (Sleen)
- gul: De koenen namen het voor gul op (Zuidwolde)
- hangen: Het voor hangt die kaant wat op
- hellen: Het voor zaod begunt aordig te hellen (Balloo)
- heufd: Dèenk um het heufd van de baander, jaog der niet tegen an, ij hebt wel een aordig dik voor heui op (Eext)
- heui I: Het voor heui vul net veur de baander um
- heui I: Hij wil een spelde in een voor heui zuken
- inholden: Het peerd inholden, aans giet je het voor der of! (Buinen)
- jufferholt: Een paar voor juffersholt veur spanten
- kaffer: Non hef die stomme kaffer mij verkeerd voor metdaon, ie moet ok overal op de neus bij staon (Hijken)
- kant II: Een mooi kant voor heui (Hoogeveen)
- kiepen: Het voor heui is mij der of kiept (Sleen)
- kiepern: Het voor heui stiet op kiepeln (Fluitenberg)
- klampen: IJ moet zörgen daj het voor zaod goed klampt. Kunt er nog een paar klampgarven bij? (Stieltjeskanaal)
- körtponden II: As men vroeger zwienen ofleverde en die hadden nog flink wat voor in de pokkel, dan weur daor wat op (Buinen)
- krapte: Deur de dreugte was er krapte an voor (Zeyen)
- krom: Die bouwt aaid een kromme voor (Sleen)
- krom: Der gruit meer eerpels in een kromme as in een rechte voor
- laan II: Hie kun as de beste een voor heui laden (Padhuis)
- lader: De laoder steeit op het voor en de opsteker steeit op het laand (Eext)