U zocht voorbeeldzinnen met daarin "wachten"
Resultaten 21 - 40 van 62
- kop: Ik kan het niet wachten um je te helpen, het lop mij toch al over de kop (Hijken)
- kronkel: Even wachten, der zit een kronkel in het touw (Zuidwolde)
- kruupnevel: Met kroepnevel hej miest mooi weer te wachten (Ruinerwold)
- loertien: Hij stund op het loertie te wachten
- meitied: Wij moet mar ies wachten tot ankom meitied, dan moew dan het hoes mar ies opvarven (Oosterhesselen)
- met III: Zie zaten met spellegies doen op hum te wachten (Sleen)
- missen I: Het mist mij niet gauw, mar gusteraovend kun ik het toch werkelijk niet wachten
- nauw II: IJ moet nog even wachten, ik bin nauw an klaor
- oetzetting: Aj gien hure op tied betaalt, hej uutzetting te wachten (Zuidwolde)
- of I: Ik weit nich of ik het wal wachten kan (Barger Compascuum)
- ofliggen: Doe mar kalm an, de brogge lig of; ie mut ja toch wachten (Hoogeveen)
- ons: IJ kunt wal wachten, toj een ons weegt
- opwachten: Toen hij in huus kwam, stun zien vrouw hum al met een stok op te wachten (Klazienaveen)
- overweg I: Ik mus even wachten bij de overweg, de trein kwam der an (Emmen)
- paar: Je moet nog een paar dagen wachten (Borger)
- reitdekker: De rietdekker hef het zo drok, daw nog wel een paar weken zult mutten wachten (Hoogeveen)
- roepen: Even wachten hoeveul as e röp
- schoddern: Ach herink nog an toe, daor komp hij ook nog an schoddern en ik kan het helemaole niet wachten (Ruinerwold)
- schutten: Wie lagen veur het sluus te wachten om te schutten (Emmer Erfscheidenveen)
- Sint-Juttemis: Aj daor op wachten moet, dan wordt het wel Sint-Juttemis (Dwingelo)