U zocht voorbeeldzinnen met daarin "wief"
Resultaten 21 - 40 van 164
- doedel: Wat een vieze doedel van een wief is det (Koekange)
- doejak: Wat een doerak van een wief (Erica)
- draak: Het is een draak van een wief (Meppel)
- dreuge II: Die dreuge kreg nooit een wief
- elstok: *Alles met maot, zee de snieder en gaf 't wief wat met de elstok (Norg)
- engel: *Een dronken wief is een engel in bedde (Geesbrug)
- fare: Wat een fare van 'n wief is dat, daor is niks aan bejacht
- feeks: Dat wief is een aordige feeks (Elim)
- flappen: Dat wief flapt der maar zo wat oet (Barger Compascuum)
- flarter: Een flarter van een wief (Erica)
- flèerder(d): Dat is een flèerderd van een wief, die bekletst elk en ien (Borger)
- flink II: Een halve kerel mit een flink wief, die reddet heur stief (Zuidwolde)
- fommel: Wat een fommel van een wief (Sleen)
- fommel: Een dikke fumme van een wief (Zuidwolde)
- fosserig: Een fossig wief
- fotse: Wat een fotse van een wief is dat toch, te vies um mit de tange an te pakken (Noordscheschut)
- frabbe: Met die muj gien ruzie kriegen, want het is een frabbe van een wief (Meppel)
- galperd: Wat is dat een gelperd van een wief
- gebeurlijk: *Dit is gebeurlijk, zee Haarm-Jan, legde het wief over de kneei en gaf heur wat met de pook veur het (Eext)
- geil: Wat een geil wief