U zocht voorbeeldzinnen met daarin "wonder"
Resultaten 21 - 30 van 30
- wonder I: As ze zo doet, is het ook gien wonder det ze de boel altied kepot hebt (Ruinerwold)
- wonder I: Het is een wonder dat hij der zo goed ofkommen is (Hijken)
- wonder I: Het giet daor aaid met wonder en geweld
- wonder I: Het is er een boulie van wonder en geweld
- wonder I: De krane lekte van wonder en geweld
- wonder I: Hij is der wonder boven wonder goud ofkommen (Barger Oosterveld)
- wonder II: Het is een wonder persoon (Klazienaveen)
- wonder II: Die hef der wonder slag van um de mèensen tegen mekaer op te hissen (Wapse)
- wonder II: Het zel mie wonder nei doun
- wonder II: Naor dat e zee, zul het wonder wat weden