U zocht voorbeeldzinnen met daarin "zaak"
Resultaten 21 - 40 van 62
- inkopen II: Hie hef zuk in die zaak inkoft (Sleen)
- kern: Dat is de kern van de zaak (Sleen)
- kont: De zaak zit op zien kont
- kwaolijk: Dat is een kwaolijke zaak (Barger Oosterveld)
- liemen II: Die zaak kan toch niet meer liemd worden (Padhuis)
- modern: Dat is een moderne zaak, daor moej niet wezen (Klazienaveen)
- nuttig I: Veur het kankerfonds geven, dat is een nuttige zaak (Oosterhesselen)
- oetdiepen: Wij moet die zaak nog wal ies beter oetdiepen
- oetgommen: Ik mus in schoel de hiel zaak weer oetgommen (Zweelo)
- ofhandeln I: Die zaak, die moet een maol ofhandeld worden (Klazienaveen)
- ofstrien: Wost doe mie dat ok nog ofstrieden, dat is ja een bewezen zaak (Barger Compascuum)
- opfleuren: Van die bui fleurt de hiele zaak weer op (Hoogeveen)
- ophissen: De zaak ophissen is gien kunst: zörg mar dat er weer een akkoord komp (Padhuis)
- oplichten I: Ik wol de zaak wel wat meer oplicht hebben (Sleen)
- oplichter: Die man hef de hiele zaak oplicht, het is een oplichter (Sleen)
- opreuren: Hij wol die zaak persé opruren um de duvel in het gaoren te kriegen (Elim)
- opvolger: Zie hebt de zaak verkoft, zie hebt gien opvolger (Sleen)
- opwarken: Bij die zaak kuj je nog wal opwarken (Sleen)
- overdrie'ven I: Ie mut de zaak niet overdrieven (Pesse)
- rechten: Schei mar oet te kibbeln over die zaak, aans koj nog an het rechten (Schoonebeek)