U zocht voorbeeldzinnen met daarin "zeggen"
Resultaten 21 - 40 van 220
- bats III: Hij kan het zo bats zeggen (Sleen)
- bepaold: Ik kan niet bepaold zeggen, dat het mooi weer is (Sleen)
- beschied: Wie mun hum nog bescheid zeggen
- bewissing: Ze kunt dat allemaole wel zeggen, maor ik heb liever dat de bewissing goed zit (Noordscheschut)
- börg III: Woj veur mij börg zeggen?
- brijen: Hij brijt wat, hij kan de r niet zeggen (Ruinerwold)
- buitel I: Wai zeggen buitel tegen jonges en buitelie tegen jonges en wichter (Roderwolde)
- buusmes: Wie zeggen kniepmes, mor ook wel buutsmes (Valthermond)
- commedaotsie: Wat 'n commedaotsie hef dende, die hef overal wat van te zeggen (Sleen)
- daai: Hier hest een koekie, non most ok gauw daai zeggen (Drouwen)
- deloor: Dat is een deeloor. Ie kunt hum tien keer wat zeggen, lustern döt hij toch niet (Ruinerwold)
- deugd: Ie kunt er wal wat van zeggen, mar hie hef dat oet goeder deugd daon
- diggel: ... de bloempies waren dan zo te zeggen munt en de witte kaant kruus of niks (Rolde)
- dikoor: Die muj twei keer wat zeggen en een lap um de oren geven. Het is een echte dikoor (Hoogeveen)
- diksel: Aj twee peerden veur de lange diksel hebt, hej, wat mennen betreft, meer te zeggen as veur een kroem
- doeshond: Tegen een poedel zeggen wie doeshond (Emmer Erfscheidenveen)
- donder: Je kunt er donder op zeggen dat het weer verandern moet (Erica)
- dood I: Daor kuj de dood op zeggen
- dreumen: Aj die man bij jo kriegt, dan huj niks zeggen, want hie dreumt an één stuk deur (Anderen)
- eerbiedig: As oonze volk wil èten, dan zeg de va of de moe: Kiender eerbiedig. Dat wil dan zeggen haandties vo (Hollandscheveld)