U zocht voorbeeldzinnen met daarin "zetten"
Resultaten 21 - 40 van 327
- bijtied: De klok zul wij even bijtied zetten (Drouwen)
- bijzetten: Die vrouwe hef niks um bij te zetten
- bijzetten: Die is minnig, die hef niks bij te zetten (Havelte)
- bindhaak: Om de polterboom op de heui- en zaodwaogen vast te zetten, bruukten wai een bindhaok (Peize)
- bloem: De blompies buten zetten (Hollandscheveld)
- bos I: Wij hebt even achter de bos zetten
- bot II: Het is wel makkelijk, aj wat bot hebt, aj de auto argens hen zetten moet (Wapserveen)
- bragen: As oen va nog ies weer een schaop slacht, mut hij oe de bragen in de kop laoten zetten
- brandzudde: De brandzoden op holle dieken zetten (Anderen)
- broek: Iene wat an de broek zetten
- bruun I: Hie zit er op te bruun, hoe hij het hum betaald zal zetten
- bult: Bulten zetten was een vak; hier was eine, dei zette 40 vouer op een wagenrad
- bult: Törf in de bult zetten
- chamotteliem: Disse chamotteliem wuur bruukt umme oven- en/of kachelstien vaste te zetten (Smilde)
- diek: De boeren zetten de pullen an de diek (Ruinerwold)
- diek: De zudden waren zo wied dreuge dat wij ze wal in diek kunden zetten (Beilen)
- dijen: Aj bonen in de weik zetten, gaon ze daaien (Roderwolde)
- dijen: Aj broene bonen wilt kaoken, muj ze een nacht in het water zetten um te dijen (Koekange)
- doef I: Van een ronde miete wur ook wel ezegd: een doef, een doefte zetten (Wapserveen)
- doesien: Det bint allemaole van die doesies, daor kuj gien fersoonlijke gaste van zetten (Pesse)