U zocht voorbeeldzinnen met daarin "zingen"
Resultaten 21 - 40 van 50
- gieteling: Hij kan zingen as een geiteling (Peize)
- grol: Dat bint allemaole van die grollen, kuj gien fetsoenlijk varsie zingen? (Zuidwolde)
- heibaos: Een goeie heibaos mus goed kunnen zingen; het trekken an de touwen gunk op de maote van het zingen (Havelte)
- helderop: Hij begunde helderop te zingen (Uffelte)
- hiesterig: Van zingen kuj haisterig worden (Eexterveen)
- huvern: Ik huverde al bij de gedachte, dat ik mus zingen op het teneel (Borger)
- kerststal: As kinder stunden wie veur de kerstkribbe te zingen (Barger Oosterveld)
- koorèende: Meestal stao wij met het kerkkoor in het kooreinde te zingen. Het kooreinde, dat is veur in de kerk (Hijken)
- kwelen: Kwelen is ook het zingen van een veugeltien (Wapserveen)
- lied: Waacht maor, ze zult oe daomiet wel een aander liedtie laoten zingen (Dwingelo)
- moeten: Hij mot geweldig zingen kunnen (Barger Oosterveld)
- mooi: Ik vin dat e mooi zingen kan (Sleen)
- narmslag: Mien vrouw mot aarmslag hebben bie het zingen (Valthermond)
- onbedwungen: Ze stun onbedwungen te zingen (Meppel)
- örgel: Oes Jantien kun zo mooi zingen, het was of ze een örgel in de keel had (Roswinkel)
- palm II: Palm, palm, paosen/Laot de koekoek raozen/Laot de koekoek zingen/Die brengt mooie dingen (Klazienaveen)
- prachtig: kun prachtig zingen (Elim)
- psalm: Nou gauw psalm 119 zingen met de jas uut en de pet of, want dat duurt nogal even (Schoonoord)
- psalm: fietsten, kunden ij net psalm 119 zingen (Borger)
- schrom: Ik bin zo schrom in de hals, ik kan niet zingen (Sleen)