U zocht voorbeeldzinnen met daarin "zul"
Resultaten 21 - 40 van 268
- bekonkelfoezen: Ik weet daor niks van, dat zul ze bij Hindrik en Rieks wel bekonkelfoesd hebben (Gasselte)
- belanden: an toougeeft, waor zul ij dan belanden (Eext)
- belastern: Hij belastert de buren altied. Zul hij ofguunstig wèzen? (Broekhuizen)
- benarring: Waor ze gien schoonmoeder ... vinden zul, die heur in benarring brengen kun
- bereken I: Mien bereken was dat het zul kunnen, maor het komp niet uut (Smilde)
- beter: Zul hij dat better wieten (Padhuis)
- betieken: Wat zul dat beteeiken as e zo kek? (Eext)
- betrekken: Hie kek betrökken oet, wat zul der wezen? (Sleen)
- bijliggen: Het lag mij bij dat het gebeuren zul (Zweelo)
- bijtied: De klok zul wij even bijtied zetten (Drouwen)
- bijzied: Hie kik bijzied; zul e oes kennen? (Sleen)
- bles I: Wie zul die bles heuren?
- bliekscheet: Wat zul dat kiend toch hebben, het is zo'n bliekscheet (Noordscheschut)
- boerentrien: Wat een boerentriene, door zul ik nich mit oetwillen (Barger Oosterveld)
- bok I: Zo'n bok van een peerd zul ik niet willen hebben (Padhuis)
- ddrouwen: Drouwen zul een stad worden, maor ze bint nooit verder kommen as drouwen en daorum is Drouwen Drouwe (Zuidlaren)
- deurgaon: Zul het wel deurgaon mit die beide? (De Wijk)
- deurliggen: Hij is zo lui, hij zul de rogge deurliggen (Dwingelo)
- dicht: Ze hebt daor dichte gerdienen. Zul er iene störven wezen? (Westerbork)
- doodgeneren: 'k Zul mij doodgeneren as mij dat overkwam (Coevorden)