U zocht voorbeeldzinnen met daarin "hond"
Resultaten 381 - 400 van 478
- slepen: De hond lop de heeil dag met een aold doouk te slepen (Eext)
- slikken: De hond zat mij te slikken (Eelde)
- slikken: Kiek de hond nou ies zitten te slikkern
- smèersel: De hond har een zere poot en toen hebt wij een smeerseltien had van de veearts (Coevorden)
- snikkern: Hij kun de hond niet holden, die snikkerde der vandèur (Beilen)
- snoet: Je moet die hond niet over de snoet aaien (Klazienaveen)
- snoet: As de hond niet lustern wil, kreg hij een tik over de snoet (Hijken)
- snoet: De snoet van de hond is aaid kaold (Sleen)
- snoeven: De hond steeit mij an de boks te snoeven (Eext)
- snoeven: Die hond sneuf net bij mij langs (Sleen)
- snuien II: *Een snuiende hond vindt altied wat
- sodemieters: Daor hej die sodemieterse hond ok weer
- soort: Dai hond was gain soort, zo te zain
- spekkist: De spekkist stun zo dat er gien kat of hond bij kun (Sleen)
- speuls: Die hond is nog arg speuls (Hijken)
- speulsigheid: die hond is, weet ik niet, maor hij mag graog knauwen
- staart: Koj over de hond, koj over de staart (Kloosterveen)
- stakoor: Die hond hef staforen (Padhuis)
- stappen: Hij stapte veurzichtig over de hond hen (Nieuw Schoonebeek)
- stiefmoe: Haost raak, zee de jong en gooide op de hond, mar ruuk zien stiefmoe (Oosterhesselen)