U zocht voorbeeldzinnen met daarin "lopen"
Resultaten 381 - 400 van 407
- Vianen: Je kunt um mij naor de Vianen lopen met je praoties (Borger)
- vinnig: Muj hum ies vinnig zien lopen (Kerkenveld)
- vluken: Aj het vluken wilt leren, muj schaopen hoolden en op tripklompen lopen (Padhuis)
- vree I: Ien die over zuk hen lat lopen, hooldt met alle mèenschen vree (Schoonebeek)
- vrucht: He jong, wat doei daor deur dei vruchten te lopen! (Vries)
- wagenas: De wagenas is dreuge lopen (Klazienaveen)
- water: Hai lat Gods water over Gods akker lopen
- wicht I: Hij het al een schoffie met dat wicht lopen
- wis II: Hij lat wisse niet aover zich lopen
- wissel: De wissel stun nich goud en doe is de trein oet de rails lopen (Barger Compascuum)
- wonderbaarlijk: Het kan wonderbaorlijk lopen (Grolloo)
- wonderraar: Wat kan het toch wonderraar lopen (Stieltjeskanaal)
- zandhaas: Aj bij de zaandhazen bint, dan muj mit de raansel op de rogge lopen (Koekange)
- zaoterdaegen: Nao het zaoterdaegen much ie niet over het gehaarkte lopen (Dwingelo)
- zèende: De zeinde mot zo dun haard worden, dat e over de nagel lopen wil (Exlo)
- zeulen: Je moet niet zo met dat kind lopen te zeulen (Valthe)
- ziel I: Mit de ziel onder de arm lopen
- zitklomp: Elzenklompen bint zitklompen; die bint zo zwaor daj der beter met zitten kunt as der met lopen (Eext)
- zitpot: De miege kwam oet de zitpot lopen (Zweelo)
- zoeger(d): Ie hebt een zoegerd bij de koenen lopen