U zocht voorbeeldzinnen met daarin "gauw"
Resultaten 401 - 420 van 455
- veer II: Ik had het gauw met heur in het veer, en doe had ik de aordigheid er of
- venushaor: Venushaor is een mooie plant, mor de kleine bladties schrompelt gauw in 'nkander (Eext)
- veraorden: Aj almar deur dezölde eerpels verbouwt, veraordt ze gauw (Ruinen)
- veraorden: Inlaandse rogge veraordt gauw (Havelte)
- verdreugen: As er niet gauw règen komp, verdreugt oes alles (Ruinerwold)
- vergissen: Ik zal mij niet gauw vergissen (Dalen)
- verkleuren: Sommige stoffen verkleurt gauw (Buinen)
- verkneukeln: Ik verkneukel mij der al op, dat het gauw weer sunterklaos is (Hooghalen)
- verkolden I: De verkoldens wil niet gauw overgaon (Eelde)
- verlooien: Hij lat hum niet gauw verlooien (Pesse)
- verlopen I: De waslienpaolen zet e eerst in de verlopen eulie; zie röt dan niet zo gauw (Eext)
- vernimmen: Zo gauw as e vernemp dat er onrecht is, komp e der tusken (Eext)
- verslaon: *Wat gauw giet, verslat niet (Sleen)
- verslaon: Wat gauw opsteet, verslat neet (Diever)
- verspreiden: Het gerucht verspraaidt zuk gauw (Emmer Erfscheidenveen)
- verstouwen: Wij kunt het almaol niet verstouwen. Dat is: niet zo gauw kwiet worden (Gasselte)
- vertasten: An dat aambeeld kunj oe gauw vertasten (Elim)
- vervaard: Ik bin aans niet zo gauw verveerd (Ruinerwold)
- vervelen: Regen verveelt heil gauw (Norg)
- verwondern: Hij verwonderde zuk er over, dat ze der al zo gauw weer waren