U zocht voorbeeldzinnen met daarin "hond"
Resultaten 401 - 420 van 478
- stom: Stomme hond! (Meppel)
- stond II: Je moet je hond beter ofrichten, aans wordt hij je stond baos (Exlo)
- straothond: Ouze hond is anlopen bij een straotsiep
- straotras: Die hond, dat is straotras (Grolloo)
- strieken: Een hond over de kop strieken (Noordscheschut)
- striekgoed: De hond zat mit zien voele natte poten op mien striekgoud (Roderwolde)
- stroken: De hond streukt de katte en de katte de hond, net zo lange as het goed giet
- struksie: hond goud onder struksie (Eelde)
- strunen: *Een strunende hond vindt altied wat (Barger Compascuum)
- stuur: Hij hef zien hond goed onder stuur
- sul: Wat een sullies van een hond (Sleen)
- targen: Waorum moej die hond altied zo targen? (Zwinderen)
- tarten: IJ moet die hond niet zo tarten, want dan wordt e vals (Dalen)
- tegenan: Woor ein hond tegenan mig, door miegt ze ale tegenan (Barger Compascuum)
- tempteren: IJ moet die hond niet zo tempteren (Sleen)
- teruggeholden: De hond mus altied terugholden worden op de jacht (Peize)
- tiek I: Teken valt bij tieden van het struukgewos naor beneden en seins zit een hond of katte der onder (Hoogeveen)
- tjak: Wij wilt wel weer een hond hebben, mar gien rèkel; die bint altied op tjak (Ruinerwold)
- tjitten: Die hond stiet overal te tjitten
- toehappen: De hond hapte toe en het blood meeg mij oet de haand (Hijken)