U zocht voorbeeldzinnen met daarin "jong"
Uw zoekopdracht leverde meer dan 500 resultaten op, specificeer uw zoekopdracht.
Resultaten 421 - 440 van 500
- snerpen: Jong, snarp mij niet zo an het oor; daor wor ik doof van (Meppel)
- sniggel: Het is een handige sniggel, die jong (Roderwolde)
- snötbel: Wat een snötbel van een jong (Zuidlaren)
- snukkel: Wat een snukkel van een jong
- span I: Die jong en dat
- spel: Och jong, wat kan die dat schelen, het is toch mar spel (Barger Oosterveld)
- spitter: Dei jong kan nich spiten, het is een spitter van niks (Barger Oosterveld)
- stameln: Wat stamert die jong toch!
- starven: Ze was nog jong, doou ze störf (Eext)
- steek: Aj een jong pèerd naost een aolde doet, doej de aolde een steek an, ...an de kont
- steekiezer: Die jong hef een groot steekiezer in de buus (Eext)
- stekeblind: Dat wicht is stekeblind dat ze met die jong giet (Sleen)
- sterrenkieker: jong of wicht, die te hoog kiekt; ze menen dat ze wat bent (Klazienaveen)
- stiefmoe: Haost raak, zee de jong en gooide op de hond, mar ruuk zien stiefmoe (Oosterhesselen)
- stiekel I: Dei jong, ba, wat is dat een stiekel, door kuj beter bie wegblieven (Barger Oosterveld)
- stoelgang: Die jong hef een regelmaotige stoelgang (Hoogeveen)
- stoffel: Wat is dat een stoffel van een jong, die kan niks (Barger Oosterveld)
- stokkerig: Dizze rebaarber is slim stokkig; ij moet het eten, as het jong is (Eext)
- stookhok: De jong en het wicht zit in het stookhok (Eext)
- strabant: Dat jong is aordig strabant, die moew ies goed anpakken (Nieuw Dordrecht)