U zocht voorbeeldzinnen met daarin "zuk"
Uw zoekopdracht leverde meer dan 500 resultaten op, specificeer uw zoekopdracht.
Resultaten 421 - 440 van 500
- schonen: Die koe schoont zuk nog
- schonen: Het wordt beter weer, de lucht schoont zuk
- schoor: zuk schoor zetten
- schoren II: Hij schorde zuk an de paole (Barger Oosterveld)
- schorriemorrie: Met zuk schorriemorrie kuj niet umgaon (Roderwolde)
- schorsen: Hij har zuk zo misdragen bie het voetballen; ze hebt hum schorst (Barger Oosterveld)
- schraopen I: Hij schraopt alles naor zuk toe (Sleen)
- schrappen: Hie schrapt zuk de keel (Sleen)
- schrieven: Ze nuumt hum Buterhaine, mar hij schrif zuk Mensen (Klazienaveen)
- schrobben II: Zie hebt hielwat bij mekaar schrobd, die redt zuk wal (Sleen)
- schrobben II: Een zwien schrobt zuk an de wand (Barger Compascuum)
- schudden: Het pèerd schudt zuk
- schurken: Hij schurkte zuk an de deurposte (Emmer Erfscheidenveen)
- secondenwiezer: De secondewiezer stoekt zuk wat (Roswinkel)
- siddeltobbe: Mien oom zaogde de knobbe van de stoule of en muik zuk door een siddeltobbe van (Emmer Erfscheidenveen)
- sjarlefrans: zuk ain beetje overdreven veurdut (Valthermond)
- slag I: Zunder slag of stoot gaf e zuk over (Oosterhesselen)
- slag I: Hie drèeide zuk met een slag um (Sleen)
- slagader: Hij is deur het glas vallen en hef zuk de slagader deursneen (Sleen)
- slaon: Het was niet makkelijk, mor hie hef zuk er knap deurslagen