U zocht voorbeeldzinnen met daarin "gauw"
Resultaten 441 - 455 van 455
- wegnieveln: Ik wus niet, hoe gauw of ik het wegnieveln mus, doe ze de deur inkwammen (Exlo)
- wegsteken: Gauw even wegsteken, wat aj kregen hebt (Zuidwolde)
- wiekhartig: Zij is aordig wiekhartig, lig hiel gauw te lippen (Nieuw Dordrecht)
- zark: Het zark is gauw van de pikstrik of (Stieltjeskanaal)
- zat: Ik hoop dat dat volk gauw ofnokt, ik bin ze slim zat
- zeil: Dat was een, die het zeil zo gauw niet streek
- zes: De zunne is weer gauw op en onder de zesse (Kerkenveld)
- zitterd: Die zitter, die wuj niet gauw kwiet (Ruinerwold)
- zog: Het zog schöt wal gauw an, want die mot döt al niks as rocheln (Emmen)
- zölfbinderdoek: Zulfbinderdoek is niet aal te best meer; die mot gauw vervangen worden (Exlo)
- zottern: De pot kookt gauw, hie begunt al te zottern (Oosterhesselen)
- zwadkam: Bai rogge maaien zaag ai nogal gauw ies zwadkammen. Dat kwam deurdat ze er te hoog inhakten of het z (Peize)
- zwalmen: Pas op, de laampe zwalmt; aj der niet gauw bij binnen, dan hej de kamer onder het roet (Meppel)
- zwaortillend: Hij is nogal zwaortillend; hij kan het niet gauw licht
- zwömmen: Ik zwömde gauw naor de kaante (Diever)