U zocht voorbeeldzinnen met daarin "man"
Uw zoekopdracht leverde meer dan 500 resultaten op, specificeer uw zoekopdracht.
Resultaten 441 - 460 van 500
- lèesttik: Ik heb hum de lesttik geven, man hij wil het nich gelden laoten (Barger Compascuum)
- leggen: Leg het man op de grond (Barger Compascuum)
- leidraod: Die man was een goeie leidraod veur mij (Sleen)
- lekker: Dei man is niet zo lekker op vessie (Klazienaveen)
- lelie: en dan begun het. Eerst met mekaar (een man of dree, vere) met één pinkie hum op de rugge tikken,
- letten I: Och man, wat let mij dat
- leven I: Die man het een min leven had (Roderwolde)
- levensgevaor: Dat kind is slim zeik, man nog nich in levensgevaor (Barger Oosterveld)
- lever: Die man hef een dreuge lever
- lever: Die man giet die vrouw um het lever
- lichtgeraakt: Dai man is nogal lichtgeraokt, hai is gauw op tonen trapt (Eexterveen)
- liederig: Wat zöt die man er liederig oet (Hooghalen)
- liedtieszanger: Dai man was een laidjeszanger (Emmer Compascuum)
- liek III: *Liek man is riek man
- liekdoorn: *Steekt de vliegen en likdoorns een man, dan kump er regen an (Fluitenberg)
- liflapperij: Dat liplapperij, door hol ik nich van; geef mie man brood mit zwienekeze
- liggen: Die man lig de heeile tied maor wat an te knooien (Gasselte)
- long: Die man rookte over de longen
- lor II: As de lorre oet de rails was, mussen ze hum met man en macht er wèer indoen (Hijken)
- lot I: Die man het een lot!