U zocht voorbeeldzinnen met daarin "man"
Uw zoekopdracht leverde meer dan 500 resultaten op, specificeer uw zoekopdracht.
Resultaten 461 - 480 van 500
- luimig: Een luimige man (Ruinerwold)
- lullen: As ie mit lullen de kost kunden verdienen, dan waar ie al lange man in bonus (Hoogeveen)
- maak II: Mien man hef een nei pak in de maak (Schoonebeek)
- machinaal: Eerder gung het mit de hand, man noe dout ze het allemaol machinaal (Barger Oosterveld)
- macht: Aw met man en macht anpakt, is het zo gebeurd (Sleen)
- maken: Die man hef golden handen, die kan alles maoken
- malkopt: Stel je toch niet zo an man, ie bint jao glad malkopt (Oosterhesselen)
- man I: Der was wel dreihonderd man op de oetvoering (Eelde)
- man I: Ze kregen een gulden de man (Barger Oosterveld)
- man I: Mit hoeveule man bi'j? (Hoogeveen)
- man I: Zie kwamen met man en macht (Borger)
- man I: Het schip is met man en moes vergaon (Oosterhesselen)
- man I: Het is weer de kleine man, die de pineut is
- man I: Ze zaten man an man
- man I: Wat an de man brengen
- man I: Hie vreug het op de man of
- man I: Hie nuumt man en peerd (Exlo)
- man I: Der was anderhalf man en een peerdekop
- man I: Dan is er nog gien man overboord
- man I: Dat vindt zien man wel