U zocht voorbeeldzinnen met daarin "mot"
Uw zoekopdracht leverde meer dan 500 resultaten op, specificeer uw zoekopdracht.
Resultaten 461 - 480 van 500
- smeerlaoge: De smeerlaog zit under de bouwvoor, zowat een halve meter diep en die mot er oet, anders kan der gie (Emmen)
- smetten II: Die schinke mot neudig op, die begunt te smetten (Coevorden)
- snee: Ik mot een nei bankie an 't snee maoken
- snel II: Het mot tegenwoordig allemaol snel gaon (Hijken)
- snoetriem: Een mot, die kwaod op de biggen was, kreeg een snoetleer om (Westervelde)
- snuien I: Jan wet niet, hoe of e de appelbomen snuien mot (Ekehaar)
- sop: Het wordt gien dik sop, as de boedel in daartien porties mot
- spits I: Hij mot altied de spits ofbieten, een ander dut nooit wat (Barger Oosterveld)
- splitpen: Aj een ienspan veur de wagen doet, mot het met een splitpen vastzet worden, anders lop hie der oet (Borger)
- spraok: Het mot net in de spraok te pas kommen (Eexterveen)
- sprei I: Der mot nog een raand um dat sprei en dan is het klaor (Exlo)
- staon: Hie wet wal aordig goed, woor e staon mot
- steigerhoogte: Um goed te kunnen warken, mot de steigerhoogte goed wezen (Hooghalen)
- stel II: Mot dat non op stel en sprung gebeuren? (Beilen)
- stempelaar: De stempelaor mot aal week hen het gemeeintehoes (Eext)
- steun: Der mot een steun under die tak (Eext)
- stevel: Die man mot hum maor in de stevels drukken
- stip II: Wie mot nog stip op de èerappels? (Hooghalen)
- stok I: Der mot een neie stok in de bessem
- stoof: Dat kan ik net niet ofrekken, daor mot de stoof bij (Exlo)