U zocht voorbeeldzinnen met daarin "arg"
Resultaten 41 - 60 van 163
- foeterig: Het is een foeterig meense, mar ze meent het niet zoe arg (Broekhuizen)
- gaon: Hij was der arg tegen en is der aordig tegenin gaon (Nieuw Dordrecht)
- geil: Het is daor gien arg geil hookien grond (Ruinen)
- gek II: Gek is niet arg, mor um je gek te holden
- geleuvig: Het bint arg geleuvige meinschen (Stuifzand)
- geraamte: Hij hef arg leen an die ziekte: het is non net een levend geraamte (Padhuis)
- gesteld: Die beide bint arg op mekaar gesteld (Uffelte)
- gesteld: Hij is arg op zien gemak esteld (Hoogeveen)
- gevulig: Zokke dingen, daor is hij arg gevulig veur (Hoogeveen)
- gezeggelijk: Ik hebbe een grote klasse, maor het bint arg gezeggelijke kiender (Hoogeveen)
- gladiezen: Pas mar op, het gladiest arg, val mar niet (Padhuis)
- glèrig: Met opdooi is het padtien arg glèerderig (Ruinen)
- goedzak: Dat is wel zo'n goodzak, hij hef nargens arg in (Beilen)
- görrig: Die hef het ook arg gorrig anlegd (Geesbrug)
- grond: Dat is niet zo arg, het wark zit toch an de grond (Sleen)
- groot: Zij bint arg groot mit menare (Hoogeveen)
- guunzen: Die is arg nauwborstig, want hij guunst zo (Geesbrug)
- half I: hoe arg het is (Beilen)
- hammen: Wat hammen is goed, mar het mut niet te arg wurden (Koekange)
- hebbelijk: Dat enter is arg hebbelijk (Padhuis)