U zocht voorbeeldzinnen met daarin "boer"
Resultaten 41 - 60 van 343
- boer I: De boer hef de brink mooi opknapt (Gasselte)
- boer I: Wij vraogt de boer um wat geld veur het feest (Balloo)
- boer I: Hij giet mooi dèur de boer
- boer I: Der gunk een raar vertellegien deur de boer (Havelte)
- boer I: Hij brengt je zo de boer op (Westerbork)
- boer I: Hij wil nog even de boer op, kieken, of er nog wat te verdeinen is (Barger Oosterveld)
- boer I: (...) die vrögger mit het pak in de boer leup
- boer I: Zuw even een boer op de rugge gooien?
- boer I: Boer op stuk
- boer I: Boer stavast, hoeveul horens hef de mast (Gasselte)
- boer I: Een goeie boer schit op zien eigen land (Barger Oosterveld)
- boer I: Een goeie boer hef stront an de boks en kaf in de baord (Borger)
- boer I: Wat de boer niet kent, dat et e niet (Beilen)
- boer I: Aj boer wilt worden muj lachen, aj stront ziet (Hollandscheveld)
- boer I: IJ bint nooit te dom um boer te worden (Eext)
- boer I: Het gait een boer net as een zwien; hij wordt knorrend vet (Valthermond)
- boer I: Wat wet een boer van saffraon vreten
- boer I: Hij steeit op zien woord as een boer op zien klompen (Gieten)
- boer I: Dat waren de boer zien gaanzen niet
- boer I: Hoe kroemer de wegen, hoe rieker de boer (De Wijk)