U zocht voorbeeldzinnen met daarin "dak"
Resultaten 41 - 60 van 107
- kat: Hij hef de katte op het dak zitten
- klapgarve: Klapgarven wuurden an de koenen opvoord, mor ze wuurden ok gebruukt veur het dekken; der wuur dak va (Sleen)
- klettern: De règen kletterde op het dak (Hoogeveen)
- klettern: De pannen kletterden van het dak (Ruinerwold)
- kneep: Der zit een kneep in het dak, ... in de straote (Dwingelo)
- koekoek: Een koekoek op het dak zit miest in een slaopkamer, die op zolder oftummerd is (Geesbrug)
- koekoeksraampien: Een koekoeksraampien op het dak hebben (Padhuis)
- kopstuk: Op het kopstuk, daor rust het hiele dak op (Dwingelo)
- korreln: De snaai korrelde van het dak of (Roderwolde)
- krèei: As er zwarte krèeien op het dak zaten, kwam er een dode in hoes (Drouwen)
- krèei: De kreien die zaten te gaepen op het dak
- krèei: Aj niet weet, wat aj doen mut: gaot op het dak zitten kraaien melken (Hollandscheveld)
- lekstee: Een lekstee ien het dak of bij de schörstien (Nijeveen)
- lepel: De lepel in het dak steken
- lustervink: Zeg mor niet teveul, der staot lustervinken, ...der is teveul dak op het hoes (Anloo)
- luuns I: Mit luuns kuj het rieten dak wel wat bijdekken, maor het is te slop um der een dak hielemaole mit of (Zuidwolde)
- mattig: As de zunne op het dak van de karke schient, glaanst de leien mattig blauw
- mulder: Het wèert de mulder weer op dak
- musch: Gao op dak zitten te musken fluiten
- naoberdingen: Bij ziekte heurde het tot de naoberdingen, dat de naobers je het koren under dak huulpen (Borger)