U zocht voorbeeldzinnen met daarin "dik"
Resultaten 41 - 60 van 229
- doevenei: Hagelsteinen, zo dik as doevenaier (Barger Oosterveld)
- door: Ik har kös zo'n dik èei, der zaten twie doren in (Sleen)
- drol I: Wat een klein dik drollegien van een wiefien is dat (Stieltjeskanaal)
- dronken(d): dik
- dun: dik
- ediklap: Aj je braand hadden, het bien verzwikt hadden en het dik was en bij een iemensteek deej der een itkl (Sleen)
- emmer: Die koe gef een dik emmer vol melk (Borger)
- eulie: Hij zit dik in de eulie (Hoogeveen)
- eulifant: Hai is zo dik, ... zo stark (Emmen)
- floppen: Die zwao wordt dun genog, hie begunt haost te floppern in dik gras (Anderen)
- geld: Die kooplu hebt dik geld beuden veur de zwarte (Mantinge)
- geleuf: Hij haar hom dik in het geleuf
- gesjochten: Hij is dik gesjochten (Roderwolde)
- gestpankoek: Een gestenpankouk is een rezen pankouk van wel een centimeter dik (Eexterveen)
- geweldig: Der was een geweldig dik stuk volk (Roderwolde)
- gezwaansel: Dat gezwaansel begunt mij dik te vervelen
- graanzen: Dat kind is dik verwend, het döt niks as graanzen en sjaantern (Roderwolde)
- gresbult: Dat grashoopie moej neit te dik maoken, aans begunt het te bruien (Peize)
- groet II: In dat wasgoed zit dik de groet, het hef te lang legen (Nieuw Dordrecht)
- groot: dik