U zocht voorbeeldzinnen met daarin "feest"
Resultaten 41 - 60 van 111
- hossen: Vrogger hosten wij as 't feest was; in lange rijen, arm in arm, sprungen en daansten wij dan achter (Hoogeveen)
- houwerij: Op 't Weeriger feest is der weer houwerij west (Weerdinge)
- huren: Veur dit feest mot e een zaol huren (Eext)
- intrekken I: Het was in het intrekken, doou ze feest had hebt (Eext)
- janhagel: Janhaogel en zien moer waren op het feest
- kabaalmaker: Op een feest is e, as e een borrel op kreg, wel zu'n kebaolmaoker
- kant II: Het was een gewone zundag, mor het was er kant feest (Sleen)
- kat: ...viert de moezen feest (Drouwen)
- keutel: Wat een geheimzinnigheid aal over dat feest van mörgenaovend, astond dreit het nog op een keutel oe
- krieg I: Daor hebt ze noe wal feest, maar dat kan wal op krieg oetdraaien
- larrig: Nao een feest bi'j wel is wat larrig (Roderwolde)
- liest II: Der is merakel tiekend op de liest veur het feest (Weerdinge)
- lol: We hadden dikke lol op het feest (Zeyen)
- lor I: Der was gien lor an dat feest
- malorig: Ze wordt al aordig malorig op dat feest (Sleen)
- mantelpak: Zien vrouw har op dat feest een mooi mantelpakkien an (Barger Oosterveld)
- motor: Hij was de motor achter dat feest (Weiteveen)
- nachtkèers: Het feest giet oet as een nachtkèers
- naoblussen: Wij hebt nao dat feest nog even naoblust
- non II: Hou was het feest? Nou, het ging wel (Valthermond)