U zocht voorbeeldzinnen met daarin "gezicht"
Resultaten 41 - 60 van 182
- gezicht I: liek in het gezicht oetlacht
- gezicht I: Hie perbeert zien gezicht te redden (Eext)
- gezicht I: Hij kan het met een staolen gezicht vertellen (Zuidlaren)
- gezicht I: Dat gezicht stiet ok weer op störm
- gezicht I: Zien gezicht stund op donderen (Dwingelo)
- gezicht I: Hij trekt een gezicht as drei dagen onweer (Barger Compascuum)
- gezicht I: Der zit een gezicht op as een ziek hennegien
- gezicht I: Hij hef een gezicht, hij kon wel in de snei gescheten hebben, ...hij kon wel een week in het zoer ze (Klazienaveen)
- gezicht I: Hie hef een gezicht as een voel hemd (Westdorp)
- gezicht I: een gezicht as een voel laken (Hoogeveen)
- gezicht I: een gezicht van zeuven olde lappen (Roderwolde)
- gezicht I: Hie trekt een gezicht as een oorwurm (Sleen)
- gezicht I: Hai het een gezicht as ain dagwaark törf (Valthermond)
- gezicht I: Die leup mit een laank gezicht (Hoogeveen)
- gezicht I: Hai trekt ain gezicht, hai kon het wel in Keulen dunderen heuren (Valthermond)
- gezicht I: Die boom stiet mij precies in het gezicht (Klazienaveen)
- gezicht I: Ik heb 'm al een poosien in het gezicht had
- gezicht I: Hie woont mooi, hij hef het gezicht op het water (Broekhuizen)
- gezicht I: Het is gain gezicht, zo'n jaze
- gezicht I: Het is een mooi gezicht, aj daor henkiekt (Zwartemeer)