U zocht voorbeeldzinnen met daarin "glazen"
Resultaten 41 - 55 van 55
- pronkkast: Een glazen kast is een pronkkast (Sleen)
- scheuter: As wij vrogger bij de schoele an het knikkern waren, dan pikte wij mit een glazen scheuter of mit ee (Koekange)
- slomp: Het bint grote glazen en der giet een hiele slomp in (Sleen)
- smieten: Hij greep een stien op en smeet hum deur de glazen (Zuidwolde)
- spaker(d): Een glazen spaker was hielemaole mooi (Zuidwolde)
- spatter: Spatters binnen glazen knikkers (Meppel)
- springtol: Springtollegies, die gungen deur de glazen, aj niet oppasten (Zuidwolde)
- staotsgerdien: Aj staotsgerdienen veur de glazen hadden, zeden ze vroeger daj riek waren (Hooghalen)
- tochtraam: ....een glazen raam, det lös edaone kan worden (Hoogeveen)
- trots II: een henne mit een glazen gat (Ruinerwold)
- umbuten: Laow umbuten; tien knikkers veur een glazen (Padhuis)
- veurgevel: Wij hebt vier glazen in de veurgevel (Borger)
- waorzegster: De waorzegster keek in een grote glazen bolle (Ruinerwold)
- weeraol: Een weeraol deden we in een glazen pot. Aj slecht weer kregen, begunde hij te keer te gaon; aans lag (Noordscheschut)
- zuden: Wij hebt de glazen op het zuden (Sleen)