U zocht voorbeeldzinnen met daarin "gulden"
Resultaten 41 - 60 van 81
- lantèernopsteker: Mien vao was lantèernopsteker en die verdiende 15 gulden per half jaor (Sleen)
- laoten I: Hij hef hom de kou laoten veur doezend gulden (Emmer Erfscheidenveen)
- legeteren: Ik wil de kerk nog viefdoezend gulden legeteren (Eexterveen)
- liest II: Hij stun veur vief gulden op de liest
- lot I: lot was vieventwintig gulden evallen (Ruinerwold)
- man I: Ze kregen een gulden de man (Barger Oosterveld)
- metdoen: Ik zal oe tien gulden mitdoen, dan hej zat genog (Broekhuizen)
- minst: Dei stoule mot op zien minst dartig gulden opbrengen
- nog: Is dat nich genog? Dan dou ik der nog 100 gulden bie (Barger Oosterveld)
- ofbreuk: Een vullegien, geboren in april, in september verkocht veur een paar honderd gulden. 'Een mooie ofbr (Havelte)
- ofschrieven: IJ moet er mor duzend gulden ofschrieven
- ongeveer: Hai kwam ongeveer 25 gulden tekört (Emmer Compascuum)
- opgooien: De scheidsrechter bruukt ain gulden veur het opgooien (Valthermond)
- opklemmen: De pacht klum op met drei gulden (Sleen)
- piezakken: Ik mus de hiele week piezakken veur 9 gulden, Dat was in 1934 (Sleen)
- premie: Aj de eerpels schone uut de grond krabden, kreej een paar gulden premie (Elim)
- rauwweg: Rowweg kooj al gauw op honderd gulden (Wapse)
- riskant: Ik bin niet genegen oe duzend gulden te lienen, het is mij te risikant (Zuidwolde)
- roeg: Die koe mut ten ruugst, ...op zien roegst 1500 gulden kosten (Hoogeveen)
- roeg: Zo ten roegsten bai 100 gulden