U zocht voorbeeldzinnen met daarin "hals"
Resultaten 41 - 60 van 123
- hals: Der scheut mij een kloet in de hals, ..wat veur de hals
- hals: Iene de schrik op de hals jaegen (Dwingelo)
- hals: De hals van een vaze (Erica)
- hals: Die haver was liggen gaon, wij mussen het almaor tegen de hals mèeien (Borger)
- hals: tegen de hals in meeien (Rolde)
- hals: under de hals mèeien
- hals: Wat een hals van een vent is dat
- hals: Wat een domme hals (Ruinen)
- hals: een grote hals
- hals: een onneuzele hals (Hooghalen)
- hals: een goeie hals (Hoogeveen)
- halsgat: hals
- hap: deur de hals kriegen (Barger Oosterveld)
- harig: Aj harig in de hals bint, dut oe de hals van binnen zeer en is geveulig (Pesse)
- hart I: klopte mij in de hals
- hiesterig: hiesterig in de hals (Padhuis)
- hoeg: Hie hef de hoek, ...hoeg in de hals
- inkt: De belastingcommies har vrogger een flessien inkt an een ket um de hals, want niet elk har inkt in h (Sleen)
- keel: Op hals en keel volholden dat e het niet lug
- keel: Zij vecht op hals en kèel (Hollandscheveld)