U zocht voorbeeldzinnen met daarin "hoed"
Resultaten 41 - 60 van 208
- grouwel: De grouwel geit mie over de hoed
- gul: De koffie bekomp mij niet zo best, het valt mij zo gul in de hoed
- hagel II: 'nkander aordig haogel op hoed (Eexterveen)
- hagel II: as hagel op de hoed
- hard: Hie is hard in de hoed
- heidetieke: Dat bint holttieken of heidetieken. Ik had er lest nog iene in de hoed. Het is een soort luze, een p (Zuidwolde)
- hellig: Hij is wel zo hellig in de hoed (Valthermond)
- hobbeldebobbeln: Aj deur det weggie vaarden, rammelden oe de botten ien de hoed, zo hobbeldebobbelde die weg (Ruinen)
- hoed I: De zunne braandde hum op de hoed (Barger Oosterveld)
- hoed I: Hij kun de lappen vel zo van de hoed oftrekken (Roderwolde)
- hoed I: Dat varken krig plekken op de hoed (Koekange)
- hoed I: Hij hef die oetslag over de hiele hoed (Padhuis)
- hoed I: De kat vrat dat vogelie met hoed en haor op (Gasselte)
- hoed I: Hij hef zien hoed duur verkof (Barger Compascuum)
- hoed I: Een slang verandert van hoed (Buinen)
- hoed I: Met de hoed wordt de klop an de stok van de vlegel vaastmaokt
- hoed I: Hij haar ain hoed as ain olifant
- hoed I: Hie hef de hoed niet schoon
- hoed I: Ik zul niet graog in zien hoed zitten
- hoed I: Piet zat in 'n slechte hoed