U zocht voorbeeldzinnen met daarin "hond"
Resultaten 41 - 60 van 478
- bespeuren: De hond bespeurde onraod (Diever)
- blauwen: Die hond blauwt aordig (Een)
- bleken I: Oes hond hef hiel naacht liggen te bleken (Balloo)
- bolstaart: Een schaop of een hond mit een korte steert is een bolsteert (Barger Oosterveld)
- bongel: Aj een hond gooien wilt, kuj aaid wel een bongel vinden (Anderen)
- bonk I: Een hond speult geern mit een bonke (Roswinkel)
- bont II: ...hond (Coevorden)
- bot I: De hond löp mit een botte in de bek (Klazienaveen)
- braaf: Braaf, braaf, zee hij tegen zien hond (Eext)
- brutaol: Zo brutaol as een hond (Ruinerwold)
- commando: De hond lustert goed naor een commando (Diever)
- commando: Hij har zien hond goed onder commando (Nijeveen)
- couperen: Ze hebt die hond de oren mooi coupeerd (Klazienaveen)
- doen II: Döt die hond oes ook wat? (Broekhuizen)
- dol II: Die hond is dol (Mantinge)
- doler II: Wat een doolder van een hond (Westerbork)
- doodbieten: Dei hond hef drei schaopen doodbeten (Barger Oosterveld)
- doodgaon: Och man, de hond is oes doodgaon (Exlo)
- doodliggen: Wil ie daor wonen? Daor wil nog gien hond doodliggen (Ruinerwold)
- doodsbenauwd: Dat mannegien is doodsbenauwd veur die hond (Oosterhesselen)