U zocht voorbeeldzinnen met daarin "hoog"
Resultaten 41 - 60 van 120
- hoog: Dat mens hef het hoog in de kop (Barger Compascuum)
- hoog: 't Hart lig er hoog in (Norg)
- hoog: Wat het dai de kop hoog in de wind
- hoog: Hie kik zo hoog, hie kan ous lievenheer in 't gat kieken
- hoog: Hie komp aordig hoog veur de dag
- hoog: IJ moet eerst hoog anholden
- hoog: Ik zit hoog genog met dat huus inzetten (Klazienaveen)
- hoog: De locht zit hoog, het wordt mooi weer (Barger Oosterveld)
- hoog: Wij leeft te hoog, wij moet bezunigen
- hoog: Hij nam dat nogal hoog op, dat ik dat zegd har (Barger Oosterveld)
- hoog: Hie blas hoog van de toren (Hijken)
- hoog: Zie hebt hum hoog leven laoten
- hoog: Wij hebt de eerpels op het hoog (Eext)
- hoog: keek er hoog tegenan (Dalen)
- hoog: De wind is hoog an
- hoog: Wie hoog springt kan diep vallen (Klazienaveen)
- houwen: Hij houwt in de rogge; hij lat wal een rugge staon van een vout hoog (Barger Compascuum)
- huurpries: De huurpries is hoog (Gasselte)
- inkomsten: De inkomsten bennen bij mij niet zo hoog (Een)
- inkomstenbelasting: Hij is aordig hoog anslagen in de inkomstenbelasting (Barger Compascuum)