U zocht voorbeeldzinnen met daarin "jongen"
Resultaten 41 - 60 van 161
- gang: Bint de jongen weer an de gaank
- gasten II: Kleine jongen mussen vaeke de gaarvens anslepen bij het gaasten (Diever)
- Gerrit: As de jongen een tamme akster hebt, dan is de name altied Garriet (Hoogeveen)
- geut: As de jongen in huus kwammen, den gingen ze aaltied even in de geute zitten (Valthermond)
- gewirrewar: Mien va har zoeveul jongen bij de kniene, het was een gewirrewar deur mekaar
- glèeierd: Die jongen, het is zo'n gleierd (Diever)
- gliebaan: Dat de jongen die gliebane nou net op het kleine straotie mut maken; de olden kunt er de bienen wel (Hoogeveen)
- glop II: Maak ie det glöp in de hege dichte? De jongen, die kroept er deur (Hoogeveen)
- gnap: Een gnap en schoonder slag van een jongen
- grootte: jongen van dieder grötte toen det gebeurde (Ruinerwold)
- gruien: De jongen greuit mij boven het heufd (Dwingelo)
- hartzèer: Die jongen van hum bezörgt
- heil I: Zien jongen gruiden tegen het heil in
- hek: Non is het hek van de dam, heur, de aole lu bint vort en de jongen hebt het riek allend (Hijken)
- held: L. was nooit zo'n held, mor hij hef zich toch altied best red tussen de aander jongen (Hijken)
- hermelien: Under de paosbult zat een harmeltien met jongen (Padhuis)
- hok: Een hokke mit jongen
- hollewaais: Hollawaais en wantapelig binnen die jongen vandage (Meppel)
- huisterig: Die jongen bint zo huusterig, wij kriegt slecht weer (Zuidwolde)
- iezen: die jongen met 'n dreeien op eein fiets (Gasselte)