U zocht voorbeeldzinnen met daarin "jurk"
Resultaten 41 - 60 van 148
- iegengemaakt: Je könden wel zeen dat dat een eigengemaokte jurk was, het zaat niet mooi (Balloo)
- inkörten: Kört die jurk maor in, de mode is nou weer kört (Nieuw Amsterdam)
- innimmen: Je moet die jurk wat innimmen, hij is je te wied (Westerbork)
- inrijen: De jurk eerst inrijen veur het model (Vries)
- inslag: An die jurk zit mor een kleine inslag an (Sleen)
- jaor I: Dat vrommes lop jaor en dag met dezölde jurk an (Hijken)
- jurk: Hie hef net zo'n jurk an as ik (Anderen)
- jurk: Wij zegt nooit japon, maor jurk (Beilen)
- jurk: Wat een fratserije hef die op de jurk (Ruinen)
- kleurig: De neie jurk, een mooie kleurige, stiet heur merakel best (Havelte)
- klien II: Die neie jurk stiet oe goed, die kleedt oe best (Havelte)
- kneep: De kneep van de jurk was heur te wied (Een)
- knepig: De neie jurk zat Stinao mooi knepig (Rolde)
- kneukel I: Zij had kneukels in de jurk (Hoogeveen)
- knistern: Die jurk knistert (Schoonoord)
- knoedel: De jurk lag in een knoedel op de grond (Hoogeveen)
- knötter: Ze hadde kneuters in de jurk (Hoogeveen)
- knötterig: Een kneuterige jurk (Dwingelo)
- knöttern: Wat heb ie lelijk op de jurk zeten, ie hebt hum hielemaol knötterd (Nieuw Amsterdam)
- koord: Ze haar een jurk met een koord om de zied (Roden)