U zocht voorbeeldzinnen met daarin "kamer"
Resultaten 41 - 60 van 64
- papier: Wij moet nei papier in de kamer hebben (Sleen)
- plakken I: Zie waren an het pepier plakken in de kamer (Weerdinge)
- plakken I: We mön de kamer nog plakken (Meppel)
- ragen: Veurdaj de kamer doet, moej eerste even ragen (Coevorden)
- rimpelig: Die appels hebt te lange in de warme kamer elegen, zij bint allemaole rimpelig (Hoogeveen)
- rokkachel: De aolde lu eerder hier hadden een rokkachel, die stun middel in de kamer (Sleen)
- rond I: Hij keek de kamer ies rond, mar zag hum nich (Barger Oosterveld)
- rutern I: Dat kind rutert al de hiele kamer deur
- sieraod: Die kast is een sieraod veur de kamer (Hooghalen)
- slinger: Der was feest, de hiele kamer hung vol slingers (Sleen)
- smook: Wat is het hiet benauwd in de kamer, almaol rook en smook (Oosterhesselen)
- spierlijk: Ik gung kieken en hij zat spierlijk allennig in de kamer
- spiernakend: Hij leup spiernakend in de kamer (Broekhuizen)
- tabakskwalm: Harregat, wat een tebakskwalm; wij mut de kamer maor ies goed lochten (Hoogeveen)
- temins(t)en: Die kamer bleef temeinsen nog een beetien schone (Kerkenveld)
- torfkaoker: Een torfkaoker van de zolder naor de kamer; onderan zat een deurtie (Meppel)
- vanneis: Wij moet die kamer even van 't nei, ...vanneis behangen (Sleen)
- versteld: Ie zult er versteld van staon, zo mooi de kamer eworden is (Ruinerwold)
- verwarmen: Mit zo'n klein kacheltie kuj zo'n grote kamer nich verwarmen (Barger Compascuum)
- veurdeur: Aj bij heur de veurdeure lös doen, staoj mitienen in huus in de kamer (Meppel)