U zocht voorbeeldzinnen met daarin "kaold"
Resultaten 41 - 60 van 91
- knikkern: As het waarm was, gungen de kinder hooupeln en as het kaold was, gungen ze knikkern (Eext)
- koosien I: Koosies waren zo hiet en zo kaold (Sleen)
- lobberig: Aj vleisnat kaold laot worden, dan kan dat zo lekker lobberig worden (Hijken)
- marg: Ik bin kaold ien marg en bien (Fluitenberg)
- mèenschenkinder: Meinsenkienders, wat is het toch kaold (Hollandscheveld)
- meimaond: Een meimaond kaold en nat/Vult schuur en vat (Hijken)
- midwinter: Het is kaold!
- nog: Het is tegenwoordig nog mar bar kaold (Oosterhesselen)
- noord: Zo laank de wind noord is, blif het kaold (Valthermond)
- oetblieven: Het middageten wordt mij kaold, zo lang blieft ze oet (Exlo)
- oethouwen: Een stuk iezer kaold oethouwen
- ofscharmen: Wij moet in het zwienhok een stukkien ofscharmen veur het kalf, aans is het daor te kaold (Sleen)
- ombarmelijk: Het is ombarmelijk kaold (Zeyen)
- onbandig: Wat is het nog onbandig kaold (Hijken)
- onnuur II: Wat is het toch unnuur kaold (Valthermond)
- oostenwind: De oostenwind is kaold vandaog (Eext)
- op II: Wie binnen net nog even op boeten west, mor het was te kaold (Valthermond)
- opbuten: Het is hier kaold, beut het vuur ies even wat op (Hijken)
- opdrinken: IJ moet je thee opdrinken, aans wordt het kaold (Eext)
- opgeven: De vloere gef kaold op (Meppel)