U zocht voorbeeldzinnen met daarin "kat"
Resultaten 41 - 60 van 105
- kat: Dat is net een jachtse kat
- kat: Hij stun te kieken as een kat in een vrömd pakhoes (Gieten)
- kat: Zie speult kat en moes op het schoelplein (Sleen)
- kat: Aj de kat op spek bindt, wil e niet vreten (Coevorden)
- kat: As de kat zuk wast, komt er vaak een gast (Schoonebeek)
- kat: Het gef niet veul, oj deur de kat beten wordt of deur de kater (Padhuis)
- kat: Een kat in net nauw maokt raore sprongen (Eexterveen)
- kat: Oes kat hottefot/Had de poot otefoot/Oet het lid hittefit/ Toen kwam smid ittefit/En zette oes kat h
- kater: Het is netgeliek, of ie van de kat of de kater beten wordt (Barger Oosterveld)
- kater: deur de kat of deur de kater... (Buinen)
- kattenkind: Dat is de hond en kat zien kind (Sleen)
- kattenzomp: Een kattenzomp is zomp van veengrond; gras op een iemskörf in de iemshut, waor as de kat op zat (Eext)
- klits: Klits, klits, vort kat (Emmen)
- kompak: Netgeliek waor of ij van beten wordt, van de kat of van de kaoter, het is een kompak (Rolde)
- koord: De kat speulde met het koor van het gerdien (Roderwolde)
- krabbe I: De kat gaf mij een krabbe over de handen, doe ik hum pakken wol (Exlo)
- krabber: Die kat is een krabber (Emmen)
- krauweln: Een hond en 'n kat wilt graag over de kop krauweld worden (Schoonebeek)
- krieschen: Een klok met kukens kan kriesken, as der een kat maank de kukens komp (Sleen)
- krul: *De kat krabt de krullen van trap