U zocht voorbeeldzinnen met daarin "kind"
Resultaten 41 - 60 van 466
- biets: Een kind is slim biets tegen dat de taandties der deur komt (Eext)
- bijlangs: Het kind begunt al wat bijlangs te lopen
- bijles: Dat kind mus bieles hebben (Roswinkel)
- blank II: Dat kind was zo blaank as melk (Grolloo)
- bliedschup: Het kind jankte van bliedschop (Valthermond)
- bliever: Dat kind dat is gien blievertien (Hooghalen)
- bloediegen: Het was een bloudeigen kind
- bloot I: Dat kind lop daor hielemaol bloot (Klazienaveen)
- bluisterig: Het kind hef een bluisterig gezicht van de koorts (Borger)
- boekennaam: Het kind is agil niet naor de aolden nuumd, het is een boekennaam (Sleen)
- boetenbiender: Dat kind dat is een butenbeendertien (Diever)
- bont II: Dat kind hef wal een bont klied an (Padhuis)
- börst: Zij hef het kind an de borst (Barger Compascuum)
- bossen I: Dou mij het kind maor even an, ik zal het wel even in slaop bossen (Vries)
- bot I: Hie mus ofstaand doon van het kind en dat gung hum deur een haard bot
- bruller(d): Dat kind is een dikke brullerd (Erica)
- buusgat: Dat wicht har een kind, dat heur oet het buusgat rold was
- christelijk: Dat kind giet hen de christelijke schoel, mor zien gedrag is niet christelijk (Sleen)
- commode: Het kind is van de commode vallen (Zuidlaren)
- dellig: Het kind wordt aal delliger