U zocht voorbeeldzinnen met daarin "kleur"
Resultaten 41 - 60 van 67
- morel': Een morel is klein en zoer, helderrood van kleur (Eext)
- ongezond: Hij haf een ongezonde kleur (Nieuw Schoonebeek)
- pioen: Hij haar een kleur as een pioen (Roden)
- pisdoek: Hij hef een kleur as een pisdoek
- roodkokend: Zie kreeg een kleur op de wangen as roodkokende steufperen
- rooie: De kleur is oet een rooien (Roderwolde)
- roos III: An zien kleur kuj zeein dat e roos hef (Eext)
- schelvis: Hie hef een kleur as een schelvis, die oet de Zuderzee jag is
- schlemielig: Hij had een gelige kleur op het gezicht en hij zag er schlemielig uut (Nieuw Amsterdam)
- schötteldoek: Hie hef een kleur as een schöddeldoek, ...schötteldoek
- slicht: Het was een slichte kleur
- slichtkop: Een slichtkop is een koe met een kop met ien kleur en gien oftiekens (Sleen)
- sliener(s): Sleimen binnen de vruchten van de bekketrekkers en binnen blauw van kleur (Roderwolde)
- smoggeln: Ie mut ze wat deur menaar smoggeln, dat ie iene kleur kriegt (Nijeveen)
- spril: Dat is een sprille kleur (Emmer Erfscheidenveen)
- stiksel I: Het stiksel op de jurk har een aandere kleur (Sleen)
- taofelpeer: De taofelpeer was roodachtig van kleur (Zeyen)
- tutering: Een tutering legt aaier, die van kleur lieken op kievitsaaier (Roderwolde)
- verlegen: Dat is verlegen gras, der zit gien kleur meer op (Eext)
- verschieten I: Toen as ze hum weer zag, verscheut heur de kleur (Meppel)