U zocht voorbeeldzinnen met daarin "koop"
Resultaten 41 - 60 van 108
- koop: De koop is wel overgaon (Eexterveen)
- koop: de koop inbegrepen (Stuifzand)
- koop: Ze mussen het huus an de koop brengen, toen moe störf (Meppel)
- koop: in de koop brengen
- koop: Wanneer komp dat an de koop
- koop: Hij mut in huus niet veule te koop hebben
- koop: Dizze rommel kriej op de koop toou (Eext)
- koop: Daor moej niet met te koop lopen (Klazienaveen)
- krats: krats te koop
- kriegen: De koop giet niet deur, hie kan zien zin niet kriegen (Oosterhesselen)
- krielkuken: Zij hebben daor krielkukens te koop (Klazienaveen)
- metweten: Hie wol het ok metweten, mor hie har niks te koop (Sleen)
- mis III: Beter een misse loop as een misse koop (Barger Compascuum)
- moorenter: Hej een roenenter of een moorenter te koop? (Sleen)
- nauw II: Koop hef een wied gat, maar hij schit nauw
- oetkeuren: Daor is zoveul te koop, je kunnen mor oetkeuren (Roderwolde)
- ofmessen: Koop niet van die vent, hij wil jo aid ofmessen (Schoonebeek)
- ofraod: De koop van het huus gunk niet deur, hij har ofraod van de familie kregen (Uffelte)
- ofraon: Die koop moe'k je toch wal stark ofraon (Nieuw Dordrecht)
- ofreageerder: Det dier koop ik niet, dat is een ofreageerder (Ruinen)