U zocht voorbeeldzinnen met daarin "kost"
Resultaten 41 - 60 van 106
- kost: Hie verdeint de kost nog tou (Emmer Erfscheidenveen)
- kost: Hie hef de kost veur het eten, ...het kauwen
- kost: Hij is veur de kost nog te duur
- kost: Hij is daor op de kost en de keutel
- kosteloos: Dat kuj kost(e)loos kriegen (Sleen)
- kosten II: Dat kost hum de kop ok nich
- kosten II: Dat kost duur (Hollandscheveld)
- kostwinner: De kostwinner is degene, die de kost verdient (Hollandscheveld)
- kwarties: Vraog is wat een kwartiese koeke kost
- lef: Lef kost centen, mar branie kost niks (Klazienaveen)
- liggerij: Het is altied wat mit de boerenknechten; of de kost deugt niet, of de liggerije (Zuidwolde)
- lullen: As ie mit lullen de kost kunden verdienen, dan waar ie al lange man in bonus (Hoogeveen)
- mensenlief: Der is gien ies of het kost een mensenlief
- moede: Aj met de mode met wilt, kost het je handen vol geld (Schoonlo)
- mooiproterij: Luster niet naor die mooipraoterij van hum, dat kost je centen (Eext)
- muite: Het het mai muite kost om het raom er weer in te kriegen (Roden)
- nak I: Dat kost hum de nekke (Wapserveen)
- neer: Is ze daor in de kost?
- negen: Het kost negen veer
- oog: Geef je ogen gooud de kost (Gasselte)