U zocht voorbeeldzinnen met daarin "lopen"
Resultaten 41 - 60 van 407
- dikvreter: Wij hebt er ok een paar van die dikvreters tuschen de koenen lopen (Sleen)
- doemeling: Hij hef laank mit een doemelke lopen (Roswinkel)
- doemzoegen: Dei jong het nog laank lopen te doemzoegen (Eelde)
- doen II: Wat heb ik een lopen daon bie die lu
- draf: Wij moet wal op een draf naor hoes lopen, aw veur de bui binnen wilt wezen (Borger)
- drèeikont: Nou muj die dreeikonte door ies zien lopen! (Broekhuizen)
- drietnust: Wat een drietnust, muj heur ies wies zien lopen (Koekange)
- dubbeltien: Hij kan wal op een dubbeltien lopen
- duvels: Hij kan duvels hard lopen (Hoogeveen)
- edder: Niet in die lange heide lopen, der kun wel ies een edder zitten (Sleen)
- egge I: As de zende goed scharp is, mut de egge aover de nagel lopen (De Wijk)
- en I: De aine gung fietsen en de aander ging lopen (Emmer Compascuum)
- enkel I: Ik kan niet best lopen, ik heb de enkel verstuukt (Noordscheschut)
- enter II: Bij die schaop hej een paar mooie enters lopen (Sleen)
- ezelsdracht: Dat mensk hef al zo lang lopen, het lik wal een ezelsdracht (Zweelo)
- feitelijk: Ze kunt wel wat zeggen, maar het is feitelijk niet te zeggen hoe het of zal lopen (Wapserveen)
- fieter: lopen as een fieter
- fiets: Wij wolden eerst gaon lopen, maor wij gaot maor op de fietse (Hoogeveen)
- fladderig: Ik haar in de regen lopen, de jurk hung mijn fladderig om de hoed (Norg)
- fluit: Schaam ie oe niet kiend en lopen daor mit de blote fluite buten?