U zocht voorbeeldzinnen met daarin "nust"
Resultaten 41 - 60 van 87
- nust: Het duurt niet lang meer met de mot, hij maokt het nust al klaor (Vries)
- nust: Hie hef de vrouw in het nust
- nust: Hij lig op ber as een hond in het nust
- nust: Hij kröp as een hond in het nust
- nust: Wij hebt een nust katten (Broekhuizen)
- nust: Ze hebt door een nust vol kinder
- nust: Dende is de lèeste van het nust
- nust: Dat die vent niet better oppast, hij komp toch oet een goed nust
- nust: Hij komp oet een voel nust
- nust: Oet het nust vleeigen
- nust: Hie kan niet best van nust kommen
- nust: Met de zun krup e al in het nust
- nust: In het nust kroepen
- nust: Wie gaon op het nust (Roderwolde)
- nust: In zo'n nust kin je haost neit meer wonen (Emmer Erfscheidenveen)
- nust: Wel wil zun aold nust non nog kopen
- nust: Hai zit aordig vaast in het nust
- nust: Die kliert aal mor an, het is een vervelend nust van een wicht (Anloo)
- nust: bij de warken nust (Ruinerwold)
- nust: Hij hef ok een mooi nust geld arfd (Drouwen)