U zocht voorbeeldzinnen met daarin "piep"
Resultaten 41 - 60 van 61
- piepensteel: Gooi die piep mor weg, de piepensteel is kepot (Sleen)
- pik I: Van een goedkope piep zeden ze dat die een bieter har van pik en teer (Sleen)
- rek III: Hij pakte een piep oet het rek (Sleen)
- rocheln: De olde piep rochelde nogal wat (Roderwolde)
- sigaret: Hij rookte al jaoren gien sigaretten, ...sigretten mèer, non rookt e piep (Sleen)
- snörken: Mien piep is voel, hie begunt te snörken (Eexterveen)
- snöttern: Een kromme piep snottert eerder dan een piep met een rechte steel (Rolde)
- stevel: Die hef een mooie poep, ...piep in de stevel
- teer I: Van een goedkope piep zeden ze dat die een bieter har van pik en teer (Sleen)
- tens II: De aolde baos had 's nachts de piep aaid tens op schurstiebossem liggen
- Turks: Een Turkse piep (Smilde)
- veurkist: Met de piep in de braand, leide in de haand, de voeten tegen de veurkiste (...) zo reed ik met boere
- vonkenvanger: Hie har altied een vonkenvanger op de piep (Westervelde)
- vuur: Vuur, vuur, vuur/Wat binnen die jonges duur/Zitten in de houk van de heerd/En binnen gien piep vol t
- werf: piep
- winden: Win het gaoren mor op dizze piep (Eext)
- zoddern: IJ moet die piep schoonmaken, hie soddert zo (Sleen)
- zotter: Maak die piep ies schoon, der zit almaol zotter in (Oosterhesselen)
- zottern: Maak de piep toch ies schoon, hie begunt zo te zottern (Oosterhesselen)
- zwengelpiep: De zwengelpiep of zwik(piep) (Emmen)