U zocht voorbeeldzinnen met daarin "pries"
Resultaten 41 - 60 van 81
- optrekken: Eerst wol hij het veur die pries verkopen, mar nou trekt hij de melk op
- overienkommen: Nao een beetie haandtieklappen kwamen ze een pries overien (Hooghalen)
- overkom'men II: Het is mij nog overkommen, da'k een pries kreeg (Eext)
- passelijk: Het was een passelijke pries, mar het biest was er niet naor (Ruinerwold)
- passend: Het was een passende pries
- peperig: Nou, nou, dat is wel peperig, wat hij daor veur vrag. Dat is een peperige pries (Erica)
- premie: De peerde reden veur pries en premie (Eelde)
- premie: De scheuvellopers mussen lopen veur pries en premie (Roden)
- pries: De biesten bint aordig an de pries
- pries: Die hef daor een hiele pries veur betaald (Geesbrug)
- pries: Dat stuk laand het een beste pries opbrocht (Zuidlaren)
- pries: Dat kan veur die pries nooit echt leer wèzen (Noordscheschut)
- pries: Met scheuvellopen hef oes jong een pries wunnen (Ekehaar)
- pries: Ik heb een pries in de lotterij (Mantinge)
- pries: Hij gung mit de pries strieken (Meppel)
- pries: Het is door altied pries
- prikkedril: Het scheelde mar een prikkedrille of mien zeun hade de eerste pries ewunnen (Havelte)
- redelijk: De pries was wal redelijk (Buinen)
- rondkommen: Wij kunt niet rondkommen over de pries (Pesse)
- sabbeln: Die biestjeude sabbelt der aal maor over um een paar kwarties van de pries of te kriegen (Eext)