U zocht voorbeeldzinnen met daarin "roeg"
Resultaten 41 - 59 van 59
- roeg: Met een haalf uur kan e der weden en ik loop nog roeg en rauw
- roeg: Dat is roeg schat (Anloo)
- roeg: Zie hebt hum de kop roeg maokt
- roeg: Hij wur zo roeg in de kop dat e zien buurman wat op de mieter geven hef (Vries)
- roegenter: Dat is ok een roegenter, die lop er aaid roeg en rauw bij, ...is roeg in het wark en ok roeg in de m (Sleen)
- roegmoes: roeg
- roffelwark: Roffelwark is wark dat roeg ofwarkt is (Emmen)
- schorrig: Die jong is altied wat roeg, hie lop er wat schorrig bij (Zwinderen)
- slieren: Wat hej het haor weer roeg opmaakt, het sliert je um de kop (Emmen)
- slont: Een slont is roeg en een slons kan het waark niet naokommen (Eext)
- slonzig: Die lup der altied even roeg en slonzig bij (Schoonoord)
- stoppelig: Hej je nog niet scheuren? IJ bint zo stoppelig en roeg (Odoorn)
- streupersweer: was wel wat roeg weer en knap wat wiend, mor echt streupersweer
- strook: De jonge boeren bennen wat roeg met het maaien; ze laoten nogal ies een strook staon (Peize)
- veen: Roeg veen
- verwachten: Het weerbericht verwacht mörgen roeg weer (Vries)
- veurbode: Meeuwen bint veurboden van roeg weer (Eexterveen)
- vriezen: Het is roeg voren
- waanschroot: Waonschroten bint roeg, niet glad en ok niet altied kantrecht (Gieten)