U zocht voorbeeldzinnen met daarin "rommel"
Resultaten 41 - 60 van 83
- ophusseln: Ie mut de boel ies even ophusseln, want het is een rommel in de kaste (Ruinerwold)
- öpper: Van die rommel hef hij een hiel höpper liggen (Ruinerwold)
- oprakken: Ze mut die rommel ies oprakken en niet alles laoten slingern (Broekhuizen)
- oprumen: Wel rommel maken, mar niet oprumen (Elim)
- opsparen: Hou kunj aal die olde rommel opspaoren? (Roden)
- opvegen: Ik mout de rommel weer opvegen (Emmer Erfscheidenveen)
- partij: Hij hef nog een partij rommel achter het hoes liggen (Barger Oosterveld)
- pèerdstalzolder: Op de pèer(d)stalzolder lag een boel rommel (Zweelo)
- perciel: Hij hef een hele perceel rommel ekocht (Fluitenberg)
- plensbak: De plensbak zat vol blad en rommel (Borger)
- plundern: Kinder mugt geern in aolde rommel zitten te plundern (Buinen)
- poetern: As die bulte riepe is, poetert de rommel der uut (Wapse)
- ratel I: Legelaands heui was vaeke rommel met raetel, robol, olde witten, saebels etc. (Dwingelo)
- remein: Bij de buren hadden ze een hoop rommel op zolder, maor bij het hoesschonen hebt ze der flink remein
- rommel: Bij de grote schoonmaok kwam heel wat rommel veur de dag
- rommel: Alles wat overbleef, was rommel
- rommel: Blief met de vinger van mien rommel of
- rommel: Die rommel brengt niks op (Exlo)
- rommel: Op zolder steeit een heeile rommel körven klaor veur het eerpelkrabben (Eext)
- rommel: Wat hest doe ja een rommel trommegies op bossem staon (Valthermond)