U zocht voorbeeldzinnen met daarin "scheet"
Resultaten 41 - 45 van 45
- slag I: Der zit gien slag of scheet an
- verzwansen: Hij hef het veur een scheet en drei knikkers verzwaanseld (Hollandscheveld)
- Wilhelmus: Wilhelmus van Nassauen/Die scheet zien vader ien de haand/En zee: Det mut ie goed bewaren/ Het is go
- zeuren: Zit toch neet zo te zeuren, scheet toch ies op (Diever)
- zucht: In een scheet en een zucht was hij er weer (Beilen)