U zocht voorbeeldzinnen met daarin "snei"
Resultaten 41 - 60 van 98
- kieken: Hie kik oet, of e in de snei scheten hef
- kladden: Het is daoi, de snei begunt te kladden
- kladden: de snei kladt je an de klompen (Sleen)
- kleur: of e in de snei scheten hef
- klos: Aj in de snei lopen met de klompen, kriej der klossen under (Borger)
- knarpen: De snei knarpt oe onder de klompen (Hoogeveen)
- knienensteken: As er snei lag, gungen ze hen knienenhouwen met een stok, of knienensteken, en dat deden ze met een (Sleen)
- knirreln: Het hef wat vreuren, want de snei knirrelt je under de voeten (Stieltjeskanaal)
- knispern: knisperende blaanke snei
- knuppeln: Knienen knuppeln op de snei, dat is streuperswark (Hoogeveen)
- krèei: Zat de krèei met de kerstdagen in de klaver, dat zat e met de Paosen in de snei
- krisken: De snei die krisket het uut (Klazienaveen)
- kwalster: Ik had een dikke kwalster snei an de klompen zitten (Uffelte)
- lang II: Hij ploeterde nog deur de snei, toen zien kammeraoden al lank en breed bij de kachel zaten
- laoge I: Der lig een dikke laoge snei (Fluitenberg)
- lebendig I: Der is een labandig pak snei evallen (Noordscheschut)
- mist: Mist boven snei en sliek gef binnen drei dagen een harde diek (Hooghalen)
- modder: Zat de krèei met de kerstdagen in de snei, dan zat e met de paosen in de modder
- nattigheid: Der valt wat nattigheid. Het holdt het midden tussen hagel en snei (Nieuw Amsterdam)
- oetkieken: Hie kik oet of e in de snei scheten hef