U zocht voorbeeldzinnen met daarin "stoel"
Resultaten 41 - 60 van 75
- poffen I: Hij is mu, hij lat zuch zo mar in de stoel poffen (Nieuw Dordrecht)
- proten: Hij prat iene van de stoel en giet er zölf op zitten (Klazienaveen)
- punt II: Hij zit aaid op de punt van de stoel (Sleen)
- redeneren: Hij redeneert oe uut de stoel en giet er zölf op zitten
- repen I: Niet zo repen op de stoel! (Meppel)
- rugge I: De stoel is aans nog wel aordig goed, mar de rogge is versleten (Ruinerwold)
- schoren II: Hie schoort met de stoel achteroet (Sleen)
- schuren: As die hond jeuk hef, schuurt e langs de stoel (Coevorden)
- singelbaand: Daor mut een neie singelbaand onder die stoel ezet worden (Hoogeveen)
- snorremaken: Dan wörd er snurremaakt, gaot de gepaarde lu mit de stoel deur de middeldeure hen de dèle
- soezen: Hij zat ien de grote stoel wat te soezen (Hoogeveen)
- spiel: Die stoel mut neie spielen in; hij ziegezaagt zo (Ruinerwold)
- stoel: Hie poft zwaor in de stoel (Anderen)
- stoel: Zet het gat mor an 't stoel
- stoel: Die proot oe van de stoel en gaot er dan zulf op zitten
- stoel: Loop op de stoel
- stoel: Ik mag hum wel graag op de stoel heuren (Meppel)
- stoel: Jannao stund er op det de kiender veur de stoel trouwden
- stoel: Een stoel kriegen
- striebiens: op de stoel