U zocht voorbeeldzinnen met daarin "stront"
Resultaten 41 - 60 van 67
- stank: *Aj ien de stront wilt reuren, muj de staank der ook bij nemen (Ruinerwold)
- stank: Staank veur daank, stront oen loon (Meppel)
- staotig: Wat löp hij daor staig hen, het liekt wel een hane mit stront an de poten (Meppel)
- stroezen: Met het melken mus ie altied oppassen dat er gien körsie of stront of zo wat in het gattie in de te (Hooghalen)
- stront: Trap niet in de stront (Padhuis)
- stront: Hij is zo gierig, hij wil zien eigen stront wel vreten (Dwingelo)
- stront: Hij is zo wies as stront (Hoogeveen)
- stront: Het liekt wel stront met streepies
- stront: Dat was een kompagnon van een stuk stront
- stront: Het is zo nat as stront (Ekehaar)
- stront: Stront, wel hef hef je scheten
- stront: Hie hef stront in de ogen
- stront: Zie hebt hum deur de stront haold
- stront: Hij hef veur een kwartie stront an de voten
- stront: Dat is een echte kakmadam, van boven bont en van ondern stront (Barger Compascuum)
- stront: Dat most nich doun, door komp stront van (Barger Oosterveld)
- stront: Hij het hom oet de stront hölpen (Roderwolde)
- stront: *Een goeie boer möt stront in de oren hebben (Sleen)
- stront: Spaar, spaar, zeg de kraaie, maar zelf pikt ie stront (Hoogeveen)
- stront: Eigen stront stinkt niet (Meppel)